Studieopzet

  • Er zijn verschillende soorten wetenschappelijke studies. In oplopende wetenschappelijke bewijslast zijn:
    • Celkweek op glazen petrischalen oftewel in-vitro studie. In vitro is Latijn voor glas.
    • Dierenstudie oftewel in-vivo studie. In vivo is Latijn voor leven.
    • Humane studie. Dit zijn studie in mensen. Er zijn verschillende humane studies. Deze zijn:
      • Patiënt-controle studie.
      • Cohort studie.
      • Klinische studie of interventiestudie. Goed opgezette interventiestudie is altijd placebogecontroleerd en wordt onderverdeeld in:
      • Open interventiestudie.
      • Enkelblinde interventiestudie.
      • Dubbelblinde interventiestudie (geeft direct oorzaak-gevolg verband weer). Dit studietype heeft de grootste bewijslast.
    • Overzichtsartikel (Engels review) van wetenschappelijke studies. Een overzichtsartikel wilt zeggen alle wetenschappelijke studies over een bepaalde voedingsstof wordt verzameld en op grond daarvan wordt vervolgens een conclusie getrokken. Het komt vaak voor dat in de ene studie een verband wordt gevonden en in andere studie weer niet. Dit heeft te maken met de onbewuste gemaakte fouten en de statistische methode die de onderzoekers gebruiken.
      Het doel van een overzichtartikel is dan ook een eenduidige antwoord over een bepaald onderwerp te vinden.
      Een bijzondere vorm van een overzichtsartikel is een meta-analyse. Een meta-analyse drukt het gevonden verband (positief of negatief) in een getal uit. Hierdoor, wordt de grootte van het verband zichtbaar. Echter, de grootte van het verband wordt onbetrouwbaar wanneer sprake is heterogeniteit en publicatie bias.
  • Elke studietype kent zijn voor- en nadelen.
  • Gerandomiseerde, placebogecontroleerde interventiestudie (RCT) geeft een causaal verband weer maar geen realistisch voedingspatroon want wij eten immers geen voedingsstoffen maar levensmiddelen die de benodigde voedingsstoffen leveren.
  • Patiënt-controle studie en cohort studie geven geen causaal verband maar wel een realistisch voedingspatroon weer.
  • De voedingsaanbevelingen van de Gezondheidsraad komen voor uit de conclusies gevonden in overzichtsartikelen van gerandomiseerde, placebogecontroleerde interventiestudies en overzichtsartikelen van cohort studies.
  • De conclusie gevonden in RCT's is het meest betrouwbaar, gevolgd door cohort studies en eindigt met patiënt-controle studies.
    Daarom verdienen de RCT's de voorkeur in voedingsonderzoeken.
  • Het heeft voor niet-voedingsonderzoeker geen zin om de conclusie van één enkele studie te geloven want immers één zwaluw maakt nog geen zomer. Bovendien is geen enkele studie vrij van fouten die de conclusie kunnen beïnvloeden.
  • In advertentie wordt nooit de studietype vermeld en dat maakt het moeilijk om de conclusie op waarde te schatten.
  • Claims in advertentie worden (bijna) nooit ondersteund door studies met eigen producten maar altijd door studies uit wetenschappelijke literatuur.
  • Wanneer u wilt weten of een bepaalde voedingsstof (bijv. vitamine D) gezond voor het lichaam is of niet, leest u dan een overzichtsartikel van gerandomiseerde, placebogecontroleerde, dubbelblinde interventiestudies.
  • Wanneer u wilt weten of een voedingspatroon (bijv. DASH voeding) gezond voor het lichaam is of niet, leest u dan een overzichtsartikel van cohort studies.
  • Slik pas voedingssupplementen wanneer een causaal verband (het liefst in een overzichtsartikel van RCT's) wordt gevonden!
  • De conclusie van een overzichtsartikel (in de vorm van een meta-analyse) is pas 95% betrouwbaar wanneer geen sprake is van heterogeniteit tussen de studies (p > 0.05) en geen publicatie bias zijn.
  • Er is sprake van geen publicatie bias wanneer de funnel plots symmetrisch zijn of wanneer de p-waarde van de Eggert test groter is 0.05.
  • Er is sprake van publicatie bias wannneer studies met ongunstige resultaten niet gepubliceerd worden. Hierdoor kan in een overzichtsartikel geen betrouwbaar beeld worden gevonden over een effect (positief of negatief) tussen een voedingsstof en het ontstaan van een bepaalde ziekte/aandoening.
  • Wanneer publicatie bias vastgesteld wordt, moeten de resultaten van de meta-analyse zeer voorzichtig geïnterpreteerd worden.
  • Bij publicatie bias kan de gevonden risico opnieuw worden berekend met de “trim-and-fill” methode.
    Deze methode corrigeert voor de publicatie bias.
  • Een waarde van I2 < 0.25 wijst op geringe heterogeniteit, tussen 0.25 en 0.50 gaat het om matige en boven de 0.50 om sterke heterogeniteit.  
  • Wanneer er sprake is van heterogeniteit, kunnen de onderzoekers ervoor kiezen om een sensitiviteitsanalyse, een subgroepenanalyse of een meta-regressie uit te voeren. Deze analyses kunnen de bron van heterogenitieit weergeven want bij heterogeniteit is er sprake van een appel-peer vergelijking.
  • In geval van homogeniteit in een overzichtsartikel wordt er gebruikt gemaakt van het fixed effects model.
  • In geval van heterogeniteit in een overzichtsartikel wordt er gebruikt gemaakt van random effects model.
    Een belangrijk nadeel van het random effects model is dat een eventuele klinisch belangrijke interactie tussen een covariabele en het effect van de behandeling over het hoofd gezien wordt. Het fixed effects model kent dit nadeel niet.
  • De kwaliteit van het bewijslast van de niet-gerandomiseerde studies (zoals cohort en patiënt-controle studies) kan worden beoordeeld aan de hand van de Newcastle-Ottawa Scale (NOS)-score.
    Studie met een NOS-score boven de 6 wordt gezien als kwalitatief hoogstaand.
  • De Jadad-score is een indicatie voor methodologische kwaliteit van RCT’s.
    2 punten worden toegekend indien de randomiseringsprocedure wordt vermeld en adequaat is.
    2 punten worden toegekend als de blindering wordt vermeld en adequaat is. 1 punt wordt toegekend indien de dropouts (studieuitval) en withdrawals (patiënten die stoppen met de studie) vermeld zijn.
    Wanneer de randomisatieprocedure vermeld, maar inadequaat is, wordt slechts 1 punt toegekend. Hetzelfde geldt voor de blindering.
    De Jadad-score kan zich situeren tussen 0 (slechtste kwaliteit) en 5 (beste kwaliteit). Een score lager dan 3 wijst op onvoldoende methodologische kwaliteit.
  • Significant wil zeggen, er kan met 95% betrouwbaarheid gezegd worden dat er een verband bestaat.
  • Significantie treedt op wanneer een risico van 1 niet in de 95% betrouwbaarheidsinterval (95% BI) zit of wanneer de gevonden p-waarde kleiner is 0.05.
  • Een 95% BI van 1.2-2.4 wil zeggen, wanneer de studie 100 keer herhaald wordt, wordt in 95 van de 100 keer een waarde gevonden tussen 1.2 en 2.4.
  • Hoe smaller het bereik van de 95% BI is, des betrouwbaarder het gevonden resultaat is.
  • Hoe groter (qua deelnemers) de studie of hoe langer de follow-up duur is, des betrouwbaarder het gevonden resultaat is.
  • Een risico van 1 wil zeggen, er is geen (verhoogd/verlaagd) risico.
    Een risico van 1.69 wil zeggen, een verhoogde risico van 69%.
    Een risico van 0.54 wil zeggen, een verlaagde risico van 46%.
    Een risico van 2.40 wil zeggen, een verhoogde risico van 140%.
  • Het risico in patiënt-controle studie wordt weergegeven als odds ratio (OR).
  • De gevonden p-waarde is kleiner dan 0.05 wil zeggen, er is significantie oftewel de nulhypothese wordt verworpen.
    De nulhypothese is altijd: er is geen verband bij een 95% betrouwbaarheid.
  • De subgroepenanalyse, de sensitiviteitsanalyse en de meta-regressieanalyse worden uitgevoerd om betrouwbaarder informatie te krijgen.
  • Cross-sectionele studies:
    Bij cross-sectionele studie nemen de onderzoekers op een specifiek moment een dwarsdoorsnede van een groep mensen. Bij elke persoon meten ze bijvoorbeeld het cholesterolgehalte of de BMI en daarnaast worden vragen gesteld over bijvoorbeeld de hoeveelheid thee die deze persoon dagelijks drinkt. Er kan nu worden bekeken of er een verband bestaat tussen het cholesterolgehalte en het aantal koppen thee per dag. Dit verband betekent echter niet dat theedrinken invloed heeft op het cholesterolgehalte of andersom, want de informatie is immers op hetzelfde moment verkregen.